Rechten van het kind Het Verdrag inzake de rechten van het kind werd op 20 november 1989 vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In totaal 191 landen ratificeerden het verdrag; alleen Somalië en de Verenigde Staten hebben (nog) geen handtekening gezet. De preambule van het verdrag herinnert aan de grondbeginselen van de Verenigde Naties en andere verdragen en verklaringen over de rechten van de mens. Verder wordt ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangehaald: 'Kinderen hebben wegens hun kwetsbaarheid recht op bijzondere zorg en bijstand.' De preambule legt grote nadruk op de verantwoordelijkheid van het gezin voor de zorg en bescherming van kinderen. Ook wordt gewezen op de noodzaak van wettelijke en andere bescherming van het kind vóór zijn of haar geboorte. De culturele waarden van de gemeenschap waarin het kind opgroeit dienen te worden gerespecteerd en de rol van internationale samenwerking voor het realiseren van de rechten van het kind mag niet worden onderschat. Een uitgebreide samenvatting van het Verdrag inzake de rechten van het kind: Artikel 1 Onder kind wordt verstaan iedere burger onder 18 jaar, tenzij de meerderjarigheidsleeftijd door nationale wetgeving lager is gesteld. Artikel 2 Alle rechten gelden voor alle kinderen, zonder uitzondering; de staat heeft de plicht om kinderen te beschermen tegen iedere vorm van discriminatie. De staat mag geen enkel recht schenden en moet actief zijn in het bevorderen van de rechten van kinderen. Artikel 3 Alle maatregelen over kinderen moeten genomen worden in het belang van het kind. De staat moet voorzien in passende zorg, wanneer ouders of anderen die verantwoordelijk zijn, tekortschieten. Artikel 4 De staat moet alles doen om de rechten van kinderen te verwezenlijken. Artikel 5 De staat is verplicht de rechten en verantwoordelijkheden van ouders en de familie in ruime zin te respecteren bij de uitoefening door het kind van de rechten uit het Verdrag. Artikel 6 De staat erkent het inherente recht op leven en waarborgt het overleven en de ontwikkeling van het kind. Artikel 7 Het kind heeft bij de geboorte recht op een naam en nationaliteit. Artikel 8 De staat eerbiedigt de identiteit van het kind, zoals die onder meer tot uiting komt in nationaliteit, naam en familieband. Artikel 9 Het kind heeft het recht om bij de ouders te leven en op omgang met beide ouders in geval van echtscheiding, tenzij dit strijdig is met het belang van het kind. Artikel 10 De staat staat kinderen en hun ouders toe om een land te verlaten en laat hen toe in hun eigen land om met elkaar verenigd te worden of de ouder-kindrelatie te onderhouden. Artikel 11 De staat neemt maatregelen om te voorkomen of ongedaan te maken dat kinderen naar het buitenland worden ontvoerd of daar achtergehouden worden door een ouder of derde. Artikel 12 De staat verzekert het recht van een kind om zijn of haar visie te geven in alle zaken die het kind aangaan. Artikel 13 Het kind heeft vrijheid van meningsuiting en vrijheid om informatie te verzamelen en te verspreiden. Artikel 14 De vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst van een kind wordt erkend, binnen de grenzen van de verantwoordelijkheid van de ouders en de grenzen van de nationale wetgeving. Artikel 15 Kinderen hebben het recht om lid van een vereniging te worden of een vereniging op te richten. Artikel 16 Privacy, familie, huis en post van kinderen worden beschermd tegen inmenging van buitenaf. Artikel 17 De toegang van kinderen tot informatie wordt bevorderd; van belang zijn de massamedia, internationale uitwisseling van informatie, kinderboeken, informatie in de eigen taal voor kinderen uit minderheidsgroepen en bescherming tegen voor kinderen schadelijk materiaal. Artikel 18 Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Het belang van het kind is hun eerste zorg. De staat ondersteunt de ouders hierbij. Voor kinderen van werkende ouders zorgt de staat voor kinderopvang. Artikel 19 Kinderen moeten beschermd worden tegen alle vormen van kindermishandeling, lichamelijk, psychisch, seksueel, binnen en buiten familieverband. De staat zorgt voor preventie en behandeling. Artikel 20 Een kind dat tijdelijk of blijvend niet in het eigen gezin kan leven heeft recht op bijzondere bescherming, in de vorm van een pleeggezin, kafalah (volgens islamitisch recht), adoptie of een kindertehuis. Artikel 21 In landen waar adoptie mogelijk is geschiedt deze alleen in het belang van het kind. Interlandelijke adoptie is alleen toegestaan als er geen andere oplossingen mogelijk zijn. Artikel 22 Kinderen die vluchteling zijn, hebben recht op bijzondere bescherming, ook als het kind zonder ouders om de vluchtelingenstatus vraagt. De staat moet zich in dat geval inspannen om de ouders op te sporen. Artikel 23 Gehandicapte kinderen hebben recht op bijzondere zorg, die gericht is op een zo zelfstandig mogelijk bestaan en op volwaardige deelname aan de samenleving. Artikel 24 Ieder kind heeft recht op de best mogelijke gezondheid en op gezondheidszorg. Nadruk ligt op vermindering van baby- en kindersterfte, op eerstelijnsgezondheidszorg, op voorzien in voldoende voedsel en zuiver drinkwater, op pre- en postnatale zorg voor moeders, op voorlichting over gezondheid, over voeding, over de voordelen van borstvoeding en over hygiëne. Traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid moeten worden afgeschaft. Artikel 25 Kinderen kunnen met het oog op hun verzorging, bescherming of behandeling uit huis worden geplaatst; de noodzaak daarvan wordt periodiek gecontroleerd. Artikel 26 Ieder kind heeft recht te profiteren van de voorzieningen van sociale zekerheid. Artikel 27 Kinderen hebben recht op een passende levensstandaard. Ouders moeten daarvoor binnen hun mogelijkheden zorgen en de staat ondersteunt hen daarbij. Artikel 28 Een kind heeft recht op verplicht en gratis basisonderwijs. De staat bevordert dat voortgezet onderwijs beschikbaar en toegankelijk is voor ieder kind, dat hoger onderwijs toegankelijk is naar gelang de capaciteiten, dat school- en beroepskeuzevoorlichting beschikbaar is en dat schooluitval wordt aangepakt. De handhaving van de schooldiscipline moet in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid en met het Verdrag. Internationale samenwerking op onderwijsgebied is van groot belang. Artikel 29 Het onderwijs moet gericht zijn op de ontplooiing van het kind, op het respecteren van de rechten van de mens, op respect voor de eigen culturele identiteit en voor waarden van het eigen land en andere landen, op vrede, vriendschap en verdraagzaamheid, op eerbiediging van het milieu. Ieder moet vrij zijn om scholen naar eigen inzicht op te richten, met inachtneming van wat in het Verdrag over onderwijs staat en van minimumnormen van overheidswege. Artikel 30 Een kind uit een etnische of religieuze minderheidsgroep heeft recht op eigen cultuur, godsdienst en taal. Artikel 31 Een kind heeft recht op vrije tijd, spel, kunst en cultuur. Artikel 32 Kinderen worden beschermd tegen economische uitbuiting, tegen gevaarlijk werk, met name door een minimumleeftijd voor arbeid en door aangepaste werktijden. Artikel 33 Kinderen worden beschermd tegen alle drugs. Artikel 34 Kinderen worden beschermd tegen iedere vorm van seksuele uitbuiting, met name tegen prostitutie en kinderpornografie. Artikel 35 Handel in kinderen wordt krachtig bestreden. Artikel 36 Kinderen worden beschermd tegen alle vormen van uitbuiting die schadelijk zijn voor hun welzijn. Artikel 37 Een kind wordt niet onderworpen aan marteling en wrede straffen. Doodstraf en levenslang worden uitgesloten. Een kind kan alleen van zijn/haar vrijheid beroofd worden op grond van de wet. Kinderen worden niet samen met volwassenen opgesloten. Een opgesloten kind heeft recht op contact met familie en op juridische bijstand. Artikel 38 Kinderen worden in gewapende conflicten extra beschermd. Kinderen jonger dan 15 jaar kunnen niet voor militaire dienst worden opgeroepen. Artikel 39 Kinderen die het slachtoffer zijn van mishandeling, uitbuiting en gewapende conflicten hebben recht op bijzondere zorg. Artikel 40 Kinderen die de strafwet hebben overtreden of daarvan verdacht worden, hebben recht op een eerlijk proces en juridische bijstand. Er wordt naar gestreefd om kinderen zo mogelijk buiten de strafrechtelijke procedures te houden en met respect voor de rechten van de mens van het kind naar andere mogelijkheden te zoeken. Artikel 41 In geval andere verdragen van toepassing zijn, geldt de voor het kind gunstigste bepaling. Artikel 42 De staat zorgt ervoor dat de inhoud van dit verdrag bekend wordt gemaakt aan zowel kinderen als volwassenen. Artikel 43 Er wordt een Commissie voor de Rechten van het Kind ingesteld, bestaande uit tien deskundigen. Artikel 44 De staten die partij zijn bij dit Verdrag zenden na twee jaar en daarna iedere vijf jaar een rapport over de toepassing van dit verdrag aan de Commissie voor de Rechten van het Kind. De commissie stuurt om de twee jaar een rapport aan de Algemene Vergadering van de VN. Artikel 45 VN-organisaties zoals de ILO, WHO, UNESCO en ook UNICEF kunnen de vergaderingen van de Commissie voor de Rechten van het Kind bijwonen. Deze organisaties kunnen de Commissie van informatie voorzien.